Anders organiseren
Indeling schoolprogramma
Door het gebrek aan leraren zoeken scholen naar organisatorische oplossingen, zoals aanpassingen aan het schoolprogramma. In de grote steden kunnen scholen vanwege de tekorten één dag per week in plaats van onderwijs een speciaal programma aanbieden.
De vormgeving van het schoolprogramma bepaalt een schoolbestuur zelf, binnen enkele wettelijke randvoorwaarden. Al decennia lang zijn er scholen die voor een eigen koers kiezen, vrijwel altijd op basis van een pedagogisch-didactische visie. Denk daarbij aan traditionele vernieuwingsscholen als Dalton, Montessori, Jenaplan of schoolverenigingen. De afgelopen vijftien jaar zijn daar nieuwe vormen bijgekomen, bijna altijd vanuit een vernieuwende onderwijskundige keuze. Daarbij gaat het om onderwijs in units, gepersonaliseerde leerroutes voor leerlingen of intensief gebruik van tablets. Sommige combineren onderwijs en kinderopvang, anderen vormen klassikaal onderwijs om tot leerpleinen of flexibiliseren hun openingstijden en vakanties. In het rapport Anders leren, anders werken? uit 2018 verkent het Arbeidsmarktplatform PO de personele gevolgen van deze andere aanpak. Het is onbekend hoe vaak een bepaalde vormen in de praktijk voorkomen. Hier vind je een samenvatting van het rapport en praktijkverhalen van scholen die hun onderwijsopzet ingrijpend hebben veranderd.

De afgelopen jaren zijn in verschillende projecten – de Sterrenschool, Slimfit en Team op maat -behalve een pedagogische visie ook organisatorische veranderingen doorgevoerd, soms met het oog op dreigende tekorten. Kan, met de inzet van andere personeel of een ander tijdsschema, het onderwijs met minder leraren toe? Het snel oplopende tekort, zeker in de Randstad, heeft scholen gedwongen tot noodmaatregelen. Een kortere schoolweek, leerlingen naar huis sturen.
In de vijf grote steden (G5: Almere, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) hebben ad-hoc noodplannen plaatsgemaakt voor de tijdelijke Regeling andere dag- en weekindeling. Scholen mogen maximaal één dag per week of maximaal 22 uur per maand onbevoegde maar bekwame vakkrachten inzetten in plaats van het normale onderwijsaanbod. ‘De professionals hebben geen lesbevoegdheid, maar weten wel veel van een bepaald onderwerp of zijn goed in een bepaalde vaardigheid. Daarom kunnen ze interessante activiteiten verzorgen voor leerlingen’, aldus de toelichting bij de regeling. Zo heeft een school 20 procent minder bevoegde leraren nodig. Het ministerie van OCW laat de impact van de regeling op zaken als de onderwijskwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid monitoren.
Beleid: onorthodoxe aanpak
De tijdelijke Regeling andere dag- en weekindeling loopt in 2024 af. In de brief over de Lerarenstrategie van juli 2022 constateert het ministerie van OCW dat deze voor sommige scholen en wijken in de G5 niet voldoende is. Het ministerie wil meer maatwerk en een ‘onorthodoxe aanpak van de gezamenlijke scholen en besturen in de wijk’ verder gaan uitwerken. In oktober 2022 stuurden de ministers de Tweede Kamer een nieuwe stand van zaken. Wat het ministerie betreft gaan alle kinderen vijf dagen naar school. Dat betekent dat er ‘innovatiever moet gekeken worden naar oplossingen’. Daarbij denken zij aan externe professionals. Ook kan de totale onderwijstijd aangepast worden, of kunnen de schooltijden aangepast worden zodat leraren hun eigen kinderen makkelijker naar de kinderopvang kunnen brengen. Definitieve keuzes worden later gemaakt.
Tevredenheid en resultaten
Ouders en leerlingen van scholen die vanuit pedagogische motieven zijn begonnen met het anders organiseren zijn overwegend tevreden. De Inspectie van het Onderwijs gaf in 2019 aan dat er nog onvoldoende zicht is op de leeropbrengsten van leerlingen, bijvoorbeeld op het gebied van lezen en rekenen op de scholen. Scholen die hun onderwijs omgooiden kregen even vaak als gemiddelde van de Onderwijsinspectie het oordeel (zeer) zwak. Een aantal scholen die anders organiseren, hebben het predicaat ‘Excellente school’ ontvangen. Personeel is enthousiast over de ingeslagen weg, zo blijkt uit evaluaties uit 2017. Het versterkt bijvoorbeeld de samenwerking binnen het team. Over oplossingen zoals de tijdelijke maatregelen voor een andere indeling zijn nog geen evaluaties beschikbaar.
Inzet onderwijsondersteunend personeel
Scholen kunnen er voor kiezen om ander personeel in te zetten naast de leraar om taken of functies te differentiëren, zoals onderwijsassistenten en leraarondersteuners. De samenstelling van schoolteams is de laatste jaren dan ook sterk veranderd, het aantal en aandeel van onderwijsondersteunend personeel (oop) is sterk toegenomen. Vooral in de regio’s waar het tekort hoog is, worden meer onderwijsassistenten ingezet.
De afgelopen vijf jaar is in alle sectoren van het primair onderwijs de inzet van onderwijsondersteunend personeel toegenomen. Schoolteams zijn daardoor van samenstelling veranderd. Tussen 2017 en 2021 nam het aantal oop’ers toe met ruim tienduizend. Scholen kunnen daarbij verschillende soorten personeel inzetten, zoals onderwijsassistenten, leraarondersteuners, pedagogen of conciërges. De grootste groei zit bij de onderwijsassistenten. Hun aandeel in het personeelsbestand in het hele po steeg van 17 naar 24 procent. Tussen de schooltypen bestaan echter grote verschillen. Het basisonderwijs zag met 7 procentpunt de grootste toename.
Grote regionale verschillen
In het basisonderwijs zijn grote regionale verschillen in het percentage oop’ers dat in dienst is. Daarbij is een duidelijk verband met de ernst van het lerarentekort in de regio. De grote steden zijn duidelijk koplopers in het aanstellen van onderwijsassistenten, in Twente en Nijmegen ligt het aandeel het laagst.
Intensiveren ICT-gebruik
Het gebruik van online-onderwijs of ICT op school neemt toe. Verschillende evaluaties zien kansen en bedreigingen, maar geen impact om het lerarentekort te verminderen.
Tijdens de corona-pandemie was online-onderwijs een noodzaak. Het primair onderwijs maakte een reuzenslag in het digitaliseren van de lessen. Onderzoek naar de lessen die scholen toen hebben geleerd is er nog nauwelijks. Onderzoek naar de effecten van digitalisering in het po naar effectiviteit of verlichting van de werkdruk is schaars.
Onderzoek inzet ICT
De quickscan Online onderwijs ten tijde van corona van de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam keek naar de zorgen en behoeften van leraren die tijdens corona gedwongen waren om online-lessen te geven. Hoofdconclusie: ‘De zichtbaarheid en urgentie van digitale ongelijkheid is daardoor snel toegenomen.’ Een grote groep leerlingen in het primair onderwijs heeft bijvoorbeeld geen eigen computer en een slechte internetverbinding. Een rustige plek om online onderwijs te volgen is er bij veel gezinnen ook niet. Bij kansarme kinderen is er thuis weinig ondersteuning bij de digitale lessen en ontbreekt het aan wat de onderzoekers noemen ‘offline lesmateriaal’ als boeken, papier en verf. De digitale vaardigheden van kinderen worden volgens de ondervraagde docenten overschat. Ze zijn wel actief op de digitale snelweg, maar dat is iets anders dan digitaal vaardig met online onderwijs.
Ouder onderzoek – de Effectmeting Innovatie-impuls onderwijs (SEO en ResearchNed, 2015) – liet zien dat onderwijsresultaten van de verschillende ICT-projecten in basis- en voortgezet onderwijs betere schoolresultaten opleverden. Maar, zo nuanceerden de onderzoekers, dat valt toe te schrijven aan enthousiaste teams die vrijwillig aan de experimenten meededen. De oorspronkelijke doelstelling, een hogere productiviteit, meer doen met minder leraren, werd vrijwel nooit gerealiseerd. Noch bij het anders organiseren, noch door het gebruik van ICT. In verschillende projecten bleek de kwaliteit minder als te veel verwacht wordt van digitale lessen. ‘Les krijgen van een persoon blijkt nog altijd beter dan overwegend les krijgen via de elektronische leeromgeving’, constateren de onderzoekers in 2015.
Het beleid: investeren in digitalisering
In de brief over de lerarenstrategie erkennen de minister Dijkgraaf en Wiersma dat tot nu toe digitalisering nog geen doorbraak voor kwaliteitsverbetering heeft gebracht. Zij vinden het wel denkbaar dat er meer winst te behalen is. ‘Wij verwachten dat digitalisering kan helpen om de taken van leerkrachten te verlichten en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen.’ Daarmee kan tijd vrijkomen voor onderwijsactiviteiten waar persoonlijk contact belangrijk is. Vanuit het Nationaal Groeifonds investeert het kabinet in betere digitalisering van het onderwijs. In de brief gaan zij niet in op specifieke plannen voor het primair onderwijs.